-
1 müßig
müßig〈 formeel〉1 vrij (van werk), zonder bezigheden ⇒ nietsdoend2 overbodig, nutteloos♦voorbeelden:ein müßiger Mensch • een leeglopermüßig herumsitzen • zitten te niksen2 müßige Fragen • overbodige, nutteloze vragen -
2 ein müßiges Leben
Перевод: с немецкого на нидерландский
с нидерландского на немецкий- С нидерландского на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский